‘Beerschot is een microbe waar je niet meer van af geraakt’

© BELGAIMAGE - DIRK WAEM

Bram Verbist (34), aka Brambo, begon zijn carrière in 1994 bij wat toen Koninklijke Beerschot Voetbal en Atletiek Club heette. Nu is hij keepertrainer bij Beerschot Wilrijk. Een monoloog over nooit vervagende liefde.

Bram Verbist: ‘Ik kom uit een verdeelde voetbalfamilie. Mijn twee nonkels waren echte Antwerpmannen, tante en de grootouders zaten elke veertien dagen op ’t Kiel. Ik speelde bij de jeugd van Kontich, toen mijn grootvader aan een van zijn vrienden in het jeugdbestuur van den Beerschot vroeg of ik eens mocht mee trainen. Goed gedaan, blijkbaar, want ik speelde meteen in de nationale reeksen.

‘Vier trainingen per week én een match, niet vanzelfsprekend. We woonden in Boechout, toch een half uurtje rijden. Mijn ouders hadden op de Bisschoppenhoflaan in Deurne – vlakbij de Bosuil (lacht) – een bejaardentehuis, waardoor ze min of meer hun eigen baas waren en de flexibiliteit hadden om mij naar de Wilrijkse Pleinen te brengen. Of, op woensdagavond, naar de keepertrainingen van Jos De Winter op Tubantia.

‘Daar ben ik mijn ouders en grootvader nog altijd heel dankbaar voor. Ze hadden het druk, zodat mijn zus en ik geregeld moesten bijspringen. Postzegels plakken, of, later, een kastje in elkaar zetten of schilderen. We hielpen waar we konden. Ze hebben mij altijd gesteund, maar als ik op school geen goede punten haalde, dan mocht ik niet trainen. Ik zie mezelf nog zitten, terwijl mijn vader een wiskundeoefening probeerde uit te leggen. ‘Neen, ik zie het niet…’ En dan mocht ik nog zo veel janken als ik wilde, ik moest thuisblijven. Pa had daar ook hartzeer van, gaf hij later toe.

‘Mijn jeugd was Beerschot. Voetbal, voetbal, voetbal… De ouders kwamen onderling ook goed overeen en bleven iets langer in de kantine plakken, zodat wij nog een beetje konden shotten. Groot feest! Of ik kon op zaterdag bij een ploegmaatje blijven slapen, waarna we elkaar de dag erna op ’t Kiel, voor de match van de eerste ploeg, terugzagen. Met sommige ouders, zelfs van ploegmaatjes van toen ik elf of twaalf jaar was, hebben ze nog altijd contact. Een familiale en warme sfeer, iedereen kende er iedereen.

‘Eens je bij Beerschot begon te voetballen, werd je in die club gezogen. De Mo (Mohamed Messoudi, nvdr), met wie ik nog heb samengespeeld, heeft óók Beerschothart. Een microob waar je niet meer van af geraakt. Eens Beerschot altijd Beerschot, denk ik, maar dat is aan de andere kant van de stad wellicht niet anders.

‘Ik was ballenraper toen er nog een atletiekpiste rond het veld lag. Sfeerloos in de meeste stadions, maar hier niet. Die sfeer, die supporters… Dat maakte een enorm indruk op mij. ‘Dat wil ik later als speler ook meemaken.’ Het Olympisch Stadion hééft iets. Toen er in mijn laatste seizoen bij de jeugd – ik was veertien – geen geld meer was om het stadion te onderhouden, gingen we met ons ploegje alle onkruid en distels rond het stadion uit de grond trekken, maakten we de zitjes in de tribune proper of moesten we de paaltjes op de Wilrijkse Pleinen verven. Dat versterkte ons gevoel voor Beerschot nog méér.

‘Ik heb in 1998, toen ‘we’ naar derde zouden zakken, zelfs de laatste verplaatsing naar La Louvière meegemaakt. Een heel pijnlijk moment. Ik speelde toen al bij de nationale ploeg en ben vertrokken naar AA Gent, omdat de jeugd van Beerschot als derdeklasser vooral tegen ploegjes uit de streek moest spelen.’

De Kamasutra

‘Het seizoen erop, na de fusie met Germinal Ekeren, ben ik teruggekeerd. Een wereld van verschil, ook in de jeugdopleiding. Veel meer middelen: looptrainer, fitnesszaal, Simon Tahamata die techniektrainingen gaf… We gingen nog naar school, maar leidden het leven van een profvoetballer. School, afgehaald worden met een busje, trainen op het Veltwijckpark, eten op de club, de was werd gedaan. Alles was perfect geregeld. Héél ambitieus, een indrukwekkend organigram. Technisch manager, dit-manager, dat-manager. (lacht)

‘Ik vind dat seizoen (1999-2000, nvdr) nog altijd een van de mooiste uit mijn carrière. Allemaal jongens uit de streek die samen werkten én plezier maakten. Bart Van Zundert, Bart Roelands, Alain Van Mieghem, Frédéric Hanssens en Kristof Snelders, die heel goed kon tekenen. Zijn agenda was vol gekrabbeld met blote vrouwen in allerlei standjes. De Kamasutra volgens Snellie… We hadden er een kopie van gemaakt en, uitvergroot, in de kleedkamer gehangen. Voor elke training gingen wij die poster op onze knieën groeten. Schitterend! Tot er iemand aan Jos Verhaegen (de voorzitter, nvdr) vertelde dat die poster in de kleedkamer hing.

‘De naam was veranderd in Germinal Beerschot Antwerpen, maar het was zeker niet mínder Beerschot. Want, beseffen de meesten: zonder de mensen van Germinal Ekeren of – jaren later – Wilrijk, was Beerschot wellicht helemáál verdwenen. Ik kan me niet voorstellen dat ik niet meer naar ’t Kiel zou kunnen komen.

‘Veel jongens uit de eerste jaren van de fusieclub zijn pure Beerschotters geworden. Jan Vertonghen, Radja Nainggolan, Mousa Dembélé, Thomas Vermaelen, Toby Alderweireld… Toen de samenwerking met Ajax werd geïntensifieerd, werden sommigen naar Amsterdam gestuurd. Zelfs Bram Verbist.’ (schatert)

Bram Verbist: 'Ik vertrek elke morgen om vijf uur in Helchteren, maar ik heb het mij nog geen seconde beklaagd.'
Bram Verbist: ‘Ik vertrek elke morgen om vijf uur in Helchteren, maar ik heb het mij nog geen seconde beklaagd.’© BELGAIMAGE – DIRK WAEM

Pijnlijk afscheid

‘Toen ik in 2002 na twee seizoenen Ajax terugkeerde, was Luciano de onbetwiste nummer één. Ik was amper 19 en wilde vooral bijleren, tot hij in de tweede wedstrijd van het seizoen op Lokeren rood kreeg. Ik speelde een goede match en pakte een penalty van Arnar Vidarsson, maar was toch verbaasd dat Franky Van der Elst voor mij bleef kiezen. 22 matchen gespeeld, ook al was het voor de club een moeilijk seizoen. Tot het wat minder begon te lopen en de druk groter werd, waardoor Luciano opnieuw in doel kwam.

‘Het seizoen erna, onder Marc Brys, speelden we alle twee een goede voorbereiding. Marc had het moeilijk om te kiezen, maar zijn gevoel zei hem dat Luciano opnieuw eerste keeper zou worden. Ik heb hem dat nooit kwalijk genomen, want een coach móét knopen doorhakken. En: ik kreeg een deftige uitleg. Ik had meer voetballende kwaliteiten en was iets beter op het vlak van coaching, maar Luciano was sterker op hoge ballen.

‘Ik had natuurlijk liever gespeeld, maar wilde ook dat het goed ging met de club. Nooit een been scheef gelegd in de groep, dat heeft Marc altijd geapprecieerd. Op de moeilijke momenten praatte hij op mij in. Een goede trainer, maar – nog belangrijker – ook een goed en eerlijk mens.

‘Drie jaar aan een stuk trainen en weten dat je wellicht toch op de bank zitten, dat was niet gemakkelijk. Ik hield dat alleen maar vol omdat het Beerschot was. Ik keek verder dan mezelf en zat op de bank als een supporter, die constant in de nek van de grensrechter stond te roepen. ‘Buitenspel!’ Ik heb dat nog altijd, dat zit erin gebakken.

‘Amper 34 matchen gespeeld, maar toch mooie momenten meegemaakt Zoals de bekerwinst tegen Club Brugge, in 2005. Luciano had zijn rib gebroken en was zelfs tijdens de opwarming nog twijfelachtig, maar hij geraakte toch speelklaar. Wéér op de bank. (lacht) En toch: schitterende dagen. Na de match met alle spelers bovenop de bus, de dag erna op het balkon van het stadhuis. Totale euforie, maar een paar maanden later werd de Marc ontslagen. Héél spijtig. Ik heb hem toen nog gebeld en enkele sms’jes gestuurd. Onrechtvaardig.

‘Ik kon voor drie jaar bijtekenen, maar nóg een jaar op de bank zitten, zag ik niet zitten. 23 jaar, ik moest toch een keer beginnen te spelen. Elk seizoen was er wel sprake dat Luciano zou vertrekken, maar uiteindelijk bleef hij toch. Achteraf bekeken had ik beter bijgetekend, want het seizoen erna vertrok hij naar Groningen.

‘Het afscheid viel zwaar. Voor de laatste wedstrijd op Lokeren waren er zeker 1500 supporters mee, die 25 minuten lang mijn naam scandeerden. ‘Brammeke moet in de goal…’ Ik was één van hen. Na die match heb ik een klopke gekregen, omdat ik besefte dat ik een mooie periode afsloot.

‘Schitterende supporters, met een fantastisch gevoel voor humor. Zoals het liedje in de match tegen KSK Beveren, dat met tien Ivorianen speelde. ‘Geef de sint zijn pieten terug.’ En toen Kristof Lardenoit, de enige blanke in de ploeg, de bal kreeg, weerklonken er oerwoudgeluiden in de tribune. Heel ludieke gasten, maar tegelijk kritisch op de ploeg.

‘Als ze niet meer cynisch reageren, dan is er pas écht iets fout. Zoals in 2013, toen we hier met Cercle Brugge in play-off 3 speelden om in eerste klasse te blijven. Het was dubbel om Beerschot naar tweede te duwen, maar je zag dat het hier helemaal op z’n gat lag. Lege tribunes, bijna geen volk in de loges. Een rare en gelaten sfeer.’

‘Bremke trisée’

‘Toen ik na vier seizoenen op ’t Kiel vertrok, was er even interesse van Antwerp, maar ik kón die stap niet zetten. Je moet je er ook goed bij voelen, hé? Andere jongens hebben het wel gedaan, zoals Wim De Decker die er ondertussen een god is geworden. Neen… Ik koos voor Tienen, net gepromoveerd naar tweede, waar ik zéker zou spelen. En uitgerekend een paar maanden later moesten we naar de Bosuil, waar in de tribune een groot spandoek hing: ‘Met Verbist in de goal speel je met z’n Tienen’ (lacht) 5-1, bakske vol, nadat ik vier jaar ervoor met Germinal Beerschot ook al vijf goals had binnengekregen. De hele match door 7000 man uitgelachen: ‘Brammeke trisée, Brammeke trisée…’

‘Dat is typisch aan het voetbal in Antwerpen. Je krijgt meteen een stempel. Die is van Beerschot, die van de Bosuil. Toen ik met Eendracht Aalst op Schoten moest spelen, een match in vierde klasse, kreeg ik op weg naar de kleedkamer een paar tuften (fluimen, nvdr) en pinten naar het hoofd. Voile Rat!

‘De liefde voor deze club is nooit vervaagd. Zelfs toen ik in Brugge of Nederland voetbalde, kwam ik hier geregeld terug. En als ik van het veld stapte, wilde ik meteen weten wat Beerschot had gedaan. Toen het project KFCO Beerschot Wilrijk in 2013 werd gelanceerd, waren er op de eerste fandag 7000 supporters en ik-weet-niet-hoeveel ex-spelers. Voor een eersteprovincialer, hé. Iedereen had het gevoel: dit mag nooit verloren gaan. De nieuwe mensen doen er ook alles aan om de geest van Beerschot te behouden.

‘Toen ik vorig seizoen een telefoontje van Marc kreeg met de vraag om keeperstrainer te worden, heb ik geen moment getwijfeld. Eerste Amateurliga, ja, maar ik zag vooral een mooi en duurzaam project. Alleen wist ik toen nog niet dat ik drie keer langer op de club zou zijn dan in mijn periode als speler. (lacht) Elke morgen om vijf uur vertrekken in Helchteren, maar ik heb het mij nog geen seconde beklaagd.

‘We trainen pas om tien uur, maar de technische staf is hier meestal al om zeven uur. En Marc zelfs nog iets vroeger. (lacht) Er wordt veel getraind en hard gewerkt, maar dat is ook onze sterkte. We hebben pas het zesde of zevende budget in 1B, maar pakten toch die eerste periodetitel. Verdiend.

‘En dan merk je dat de supporters al bezig zijn met de tweede periode. ‘Dan kunnen we naar eerste klasse.’ Antwerpenaars, hé… Wij zien het altijd iets grootser, wat wellicht voor een deel verklaart waarom het hier op bestuurlijk vlak een paar keer verkeerd is gelopen. Dat is, met de komst van de mensen van Wilrijk, veranderd. De club wordt totaal anders bestuurd, de grootheidswaanzin is verdwenen. Voetjes op de grond. Bijna on-Antwerps.’

Fiche Bram Verbist

Geboortedatum en -plaats

5 maart 1983, Antwerpen

Carrière

1988-1994: Kontich

1994-1998: Beerschot VAC

1998-1999: AA Gent

1999-2000: Germinal Beerschot Antwerpen

2000-2002: Ajax (Ned)

2002-2006: Germinal Beerschot Antwerpen

2006-2007: KVK Tienen

01/2007-2007: Eendracht Aalst

2007-2014: Cercle Brugge

01/2014-2014: Brøndby IF (Den)

2014-2016: Roda JC (Ned)

De kabouterdans op de Bosuil

De laatste Antwerpse derby op de Bosuil, september 2003, was een match om nooit meer te vergeten, zegt Bram Verbist. Een staaltje psychologie van Marc Brys, die in de dagen voor de derby aan zijn groep vertelde dat ze op de Bosuil lachten met de kleine gestalte van zijn spelers. Ze waren, zo had een scout zogezegd gehoord, kabouters.

‘Toen we de kleedkamer binnenstapten, stond daar een kleine speelgoedkabouter en had er iemand ‘Welkom kabouters’ op het tactisch bord geschreven. Marc heeft die kabouter vastgepakt, tegen de muur gekwakt en geen woord meer gezegd. Tot we naar buiten gingen en hij schreeuwde: ‘Laten jullie zich zo belachelijk maken? Die noemen jullie kabouters!’ 0-4 gewonnen! Na de match dansten we met z’n allen, voor de neus van René Desaeyere, de kabouterdans. Pas achteraf hebben we gehoord dat onze teammanager, Eric Verhoeven, op bevel van onze trainer daar een kabouter van zijn dochter had gezet. Schitterende zet.’ (lacht)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content